1997, jaarpenning Uitdijend Heelal
(...) De open letters verwijzen naar de openheid van het heelal. Alleen astronomen kunnen zich van die afme-
tingen enigszins een voorstelling maken, en ook zij vinden het allesbehalve gemakkelijk. Alles kan bewegen
aan deze penning met zijn symbolische verwijzingen, behalve de twee oogjes aan de verdikking van de staaf.
Zij werken als een kijker waardoor wij een glimp zouden kunnen opvangen van de oneindigheid om ons er ver-
volgens over te kunnen verwonderen en te verbazen zonder er veel van te begrijpen. In 1964 gaf Jan Snoeck
zijn visie op het heelal: een sterrenhemel waar de ontelbaarheid van de hemellichamen op de holle zijde werd
gesuggereerd. Kletter (...) pakt het anders aan: een uit zacht glanzend staal uitgevoerd handzaam object waar
die verwondering en verbazing de toon zet, maar dat tevens iets wil uitbeelden van de technische verworven-
heden waarmee thans gewerkt wordt om de ruimte te verkennen. De ruimte is tenslotte het domein van de twin-
tigste-eeuwse beeldhouwkunst, te beginnen met Rodin en later, in termen van beweging, Calder en Tinguely.
Zo sluit deze penning, met zijn doordachte vormgeving aan bij, en is symbool geworden van, de evolutie in de
kunst, zij is een bewijs van de betrokkenheid van kunstenaars bij de wereld.
Uit: Handzame sculptuur, De geschiedenis van de Vereniging voor Penningkunst, door Louk Tilanus, Leiden.